Hoofdstuk 10 – Confrontatie met het verleden

Confrontatie met het verleden

Loes Scholten was het weekend naar haar zus Mieke in Groningen gegaan om een familiezaak te bespreken. Hun vader moest in een verpleeghuis worden opgenomen. Hij was door een chronische ziekte niet langer in staat voor zichzelf te zorgen. Tot voor kort had Mieke hem zoveel mogelijk verzorgd, maar haar twee jonge kinderen vroegen steeds meer aandacht waardoor zij minder tijd aan haar vader kon besteden. Na een hartinfarct van de oude man was een opname in een verpleeghuis onafwendbaar. De vraag was waar hun vader in een verpleeghuis moest worden opgenomen.

 

Loes had een vrije dag genomen en was al op vrijdagmorgen naar Groningen vertrokken.

‘Ik zie mijn vader en zus heel weinig’, had ze tegen Peter gezegd. ‘Nu ik naar Groningen ga, maak ik van de gelegenheid gebruik tijd aan hen te besteden. Ik ga vrijdagmiddag naar pa en kook voor hem. Heb ik mooi de kans openhartig met hem te praten over de opname in een verpleeghuis. Ik weet dat hij daar vreselijk tegenop ziet’.

Ze spraken af dat Peter haar zondagmiddag van het station af zou halen en dat ze ergens zouden gaan eten.

‘Ik laat me graag verrassen’, lachte ze. ‘Bedenk maar wat leuks’.

 

Mieke en haar man Fred Jonkman waren voorbeeldige Getuigen en in hun huis werd de wekelijkse Boekstudie van hun gemeente gehouden, waarbij Fred de boekstudieleider was.

Het was zaterdagochtend en in huize Jonkman was het, zoals gewoonlijk op zaterdag, een drukte van belang. Mieke had de kinderen verzorgd en Loes hielp haar met het klaar zetten van stoelen. Om negen uur kwam een aantal broeders en zusters om de velddienst in te gaan. Vooraf was er een bespreking van de dagtekst en een indeling van de activiteiten. Mieke en Loes zouden samenwerken, terwijl Fred thuis zou blijven om op de kinderen te passen.

‘Ik laat de kans dat ik met mijn jongere zus in de velddienst kan, niet voorbijgaan, dus pas jij vandaag maar op de kinderen’, had Mieke tegen Fred gezegd.

Enkele minuten vóór negen was iedereen, die verwacht werd, aanwezig. Loes zocht een stoel op en ging zitten. De bespreking van de dagtekst begon.

 

Loes en Mieke liepen naar huis. Het predikingswerk zat erop.

‘Hoe laat komt Johan? ‘, vroeg Loes.

‘Hij zou om een uur of twee bij pa zijn’, zei Mieke. ‘Wij gaan wat eerder naar pa om koffie te zetten. Oma Jonkman past op de kinderen’. ‘

Jammer dat Johan vanavond weer naar huis gaat’, zei Loes. ‘Hij wil Roos niet alleen laten nu hun dochter onverwacht in het ziekenhuis is opgenomen. Ik had erop gerekend dat hij en Roos met Janneke ook een weekend hier zouden zijn. De hele familie bij elkaar gaat helaas nu niet door’.

‘Ik heb enkele broeders en zusters uitgenodigd om vanavond op visite te komen’, zei Mieke. ‘We maken er een gezellige avond van. De kinderen mogen een uurtje langer opblijven. Dat had ik ze al beloofd omdat hun oom en tante op bezoek zouden komen’.

 

De bespreking van de familie Scholten verliep vlot en gladjes. Loes wist wat de wens van haar vader was en verwachtte dat die wens vervuld zou kunnen worden. Nadat Johan Scholten was gearriveerd en hen het laatste nieuws over zijn dochter verteld had, bespraken ze de zaak waarvoor ze bij elkaar waren gekomen. Pa Scholten wilde dolgraag naar zijn geboortestad terugkeren om er zijn laatste dagen te slijten. Johan en Loes dachten dat te kunnen realiseren en beloofden alles in het werk te stellen hun vader in een verpleeghuis in de Brabantse hoofdstad te laten opnemen. Mieke vond het jammer dat haar vader en de opa van haar kinderen Groningen ging verlaten en ver weg ging wonen. Gelukkig zag ze in dat het voor de oude man het beste was.

 

Het was gezellig druk in het huis van de familie Jonkman. Rond acht uur ’s avonds waren er een achttal broeders en zusters op bezoek. Loes hielp Mieke de kinderen naar bed te brengen en natuurlijk moest ze een verhaaltje voorlezen.

‘Ik stop ze wel in bed’, zei Loes. ‘Dan kun jij voor de koffie zorgen’.

‘Naar tante Loes luisteren, hoor!’, zei ze tegen haar kroost.

De kinderen knikten braaf van ‘ja’, maar zo gauw hun moeder de trap af was, begonnen ze met hun tante te stoeien.

De komst van Leo Sluiter merkte Loes niet op.

Ze stopte de kinderen in bed en liep de trap af naar haar logeerkamer. Daar kon ze ongestoord Peter bellen en even met hem praten.

‘Ik denk dat ik vóór zes uur op het station ben’, zei ze. ‘Kom je me ophalen?’

‘Natuurlijk’, zei hij. ‘Daarna gaan we ergens eten’.

‘Zoek maar een leuk restaurant uit’, zei ze.

Ze hoorde een geluidje in de gang. Ze had de deur van de logeerkamer niet helemaal dicht gedaan en zag een man naar haar staan kijken. Ze sloot de deur. Zou hij gehoord hebben wat ze tegen Peter had gezegd?

‘Ik moet eindigen’, zei ze. ‘Mieke heeft enkele broeders en zusters uitgenodigd. Ik ga haar helpen met het maken van lekkere hapjes. Ik zal je laten weten hoe laat ik precies op het station ben. Tot morgen, Peter’.

‘Tot morgen, Loes’, zei hij.

 

‘Loes’, zei Mieke, toen ze in de huiskamer terug kwam, ‘mag ik je voorstellen aan onze speciale pionier Leo Sluiter’.

Mieke stelde haar voor aan de man, die ze vanuit haar kamer op de gang had gezien. Iets in zijn gezicht kwam haar bekend voor. Plotseling wist ze het.

‘Jij!’, zei ze en deed een stap achteruit.

‘Kennen jullie elkaar?’, vroeg een verbaasde Mieke.

‘Nee’, zei Leo, ‘ik heb je knappe zus nog nooit gezien’.

Loes draaide zich om en liep van hen weg, de keuken in.

 

Herinneringen drongen zich aan haar op. Het was zeker al een jaar of vijf geleden dat zij Leo ontmoet had en de herinnering deed haar niet alleen huiveren, maar riep tevens een felle woede in haar op.

Leo liep de huiskamer binnen en Mieke ging naar Loes.

‘Wat is er aan de hand, Loes?’, vroeg ze. ‘Ken jij Leo Sluiter?’

Loes antwoordde niet, maar zei: ‘Ik voel me niet lekker, Mieke, ik trek me terug op mijn kamer. Ik hoop dat je dat niet erg vindt’.

‘Ik vind het wel jammer’, zei Mieke, ‘maar jij moet doen wat jou het beste lijkt. Ik kom je straks wat lekkers brengen’.Loes liep naar haar kamer, deed de gordijnen dicht en ging op bed liggen. Wat miste ze hem!

‘Peter’, fluisterde ze en een traan liep langs haar wang.

 

Een geluid deed haar opschrikken. De deur van haar kamer ging open en door het licht uit de gang zag ze dat Leo in de deuropening stond. Ze ging rechtop op het bed zitten.

‘Mag ik binnen komen?’, vroeg hij.

‘Nee’, zei ze. ‘Ga weg, ik wil je niet zien’.

Hij deed een stap de kamer in.

‘Ik wil met je praten’, zei hij.

‘Ik niet met jou’, zei ze, ‘en ga nu weg’.

Ze kookte haast van woede.

Hij deed nog een stap in haar richting. Ze stond van het bed op en gilde: ‘Eruit!’

Haar stem sloeg over van woede. Hij probeerde haar beet te pakken om haar te kalmeren. Ze deed een stap opzij en sloeg hem hard in zijn gezicht. De klap deed haar vingers tintelen.

Hij slaakte een gesmoorde kreet en probeerde haar arm te pakken, maar werd in zijn poging gestopt door de scherpe stem van Mieke: ‘Raak haar niet aan, Leo! Maak dat je wegkomt, mijn huis uit, meteen!’

Met de afdrukken van de vingers van Loes op zijn wang zei hij: ‘Het is niet wat je denkt, Mieke. Ik wilde alleen met haar praten’.

‘Dat leg je maar op een andere keer uit’, zei ze. ‘Nu weg wezen’.

‘Wat is hier aan de hand?’, vroeg Fred, die op het geluid was afgekomen.

‘Niets bijzonders’, zei Mieke, ‘Leo gaat naar huis. Wil jij onze gasten wat te drinken geven? De drankjes staan klaar in de keuken. Loes heeft hoofdpijn, ze blijft even op haar kamer’.

Verbaasd deed Fred wat zijn vrouw vroeg, verliet de kamer en trok de deur achter zich dicht.

 

Met een arm om haar schouders geslagen leidde Mieke Loes naar het bed en samen gingen ze erop zitten.

‘Jij hebt Leo wel eens ontmoet, hé’, zei Mieke.

‘Ja’, zei Loes en begon onbedaarlijk te huilen.

Mieke fluisterde:’Huil maar, lief zusje van me, vertel me wat er is gebeurd’.

Ze hield haar strak tegen zich aangedrukt, net zoals ze vroeger deed als Loes verdriet had.

Langzaam bedaarde Loes en het huilen hield op.

 

Ze vertelde: Op de eerste dag van een driedaags congres, zo’n vijf jaar geleden, liep ik met een paar zusjes enkele broeders tegen het lijf. Leo was er één van en we bleven het hele congres bij elkaar. Na afloop liepen Leo en ik door het park waar de hal stond. Daar heeft hij getracht mij aan te randen. Hij scheurde mijn blouse kapot. We vielen op de grond en toen heb ik hem met een steen op zijn hoofd geslagen en ben weggerend. Ik had andere kleren bij me, want ik logeerde bij een vriendin en heb me in een toilet in de hal omgekleed. De kapotte blouse heb ik weggegooid. Tot vandaag had ik Leo nooit meer gezien’.

‘Het moet een hele schok voor je geweest zijn, toen je hem daarstraks terug zag’, zei Mieke.

‘Ja’, zei Loes. ‘Eerst zag ik niet dat hij het was, maar toen hij me aankeek en iets zei, wist ik dat hij de Leo was, die getracht had mij aan te randen’.

‘Hij herkende je blijkbaar niet’, zei Mieke.

‘Hij herkende me wél’, zei Loes. ‘Hij zag me in de logeerkamer, net vóór hij de huiskamer binnen ging. Hij wilde met me praten en toen hij in de kamer stond dacht ik in paniek terug aan die gebeurtenis, want hij wilde me aanraken. Ik wist niet wat zijn bedoeling was en heb hem geslagen’.

‘Misschien kwam hij naar je toe om je zijn excuses aan te bieden’, zei Mieke, ‘al is dat na zes jaar natuurlijk nogal laat. Wist hij wie je was en in welke gemeente je thuis hoorde?’

‘Ja’, zei Loes. ‘We hadden afgesproken dat we als jonge Getuigen elkaar zouden blijven ontmoeten en hebben elkaars adressen genoteerd, maar ik heb me nadien niet aan die afspraak gehouden. Leo heeft nooit een poging gedaan mij te benaderen’.

‘Misschien schaamde hij zich’, zei Mieke, ‘toen hij zich realiseerde wat hij gedaan had. Heb je hem vergeven?’

‘Nee’, zei Loes, ‘ik probeerde het wel, maar telkens als ik aan de gebeurtenis dacht, werd ik vreselijk boos, net als daar net’.

‘Je hebt hem een flinke klap gegeven’, zei Mieke. ‘Ik hoorde de klets in de gang en zag de woede op je gezicht. Je was vreselijk kwaad, hé?’

‘Ja’, zei Loes, ‘Ik had mezelf niet meer in de hand en als jij niet binnen was gekomen had ik hem flink toegetakeld. Ik heb al eens iemand het ziekenhuis in geslagen, die zijn handen niet thuis kon houden’.

‘Nou, nou, zusje, spannend’, zei Mieke. ‘Vertel eens’.

 

Aarzelend vertelde Loes haar ervaring bij haar vorige werkgever.

‘Je bent ook zo verrekte mooi’, zei Mieke. ‘Menig man verliest zijn zelfbeheersing als jij in zijn buurt bent. Hoe gaat het in je nieuwe baan?’

‘Heel goed’, zei Loes. ‘Ik heb een mannelijke collega en we zijn veel samen op pad. Hij heeft me nog nooit met één vinger aangeraakt’.

‘Ligt hij nu ook al in het ziekenhuis?’, vroeg Mieke.

Loes schoot om de vraag van haar zus in de lach. De beide vrouwen lachten zich tranen.

‘We zijn heel goede collega’s’, zei Loes. ‘Hij is een geweldige vent, die me als zijn gelijke behandelt. Hij is tegelijk een uitstekende bescherming tegen opdringerige mannen’.

‘Ik moet naar mijn gasten’, zei Mieke. ‘Kom jij ook nog?’

‘Ja’, zei Loes, ‘zeg maar dat ik een paar pillen tegen de hoofdpijn heb ingenomen en dat ik straks kom’.

 

Peter van Eck was op tijd op het station in Den Bosch. Loes zou om enkele minuten over vijf aankomen. Hij doodde de tijd door in de stationshal boven de sporen wat rond te lopen. Het mobieltje in zijn zak rinkelde. Hij meldde zich.

Haar stem zei: ‘De trein rijdt nu de Maasbrug over. Ik ben over een tiental minuten bij je. Ik zit in de laatste wagon. Tot zo!’

 

Peter liep naar het perron waar de trein zou binnenlopen. Zoals gewoonlijk om deze tijd op zondag was het er niet druk.

De trein liep het station binnen en Peter zag Loes uitstappen. Hij liep op haar toe en ze begroetten elkaar. Hij nam haar tas en zei: ‘Mijn auto staat aan de achterkant van het station’.

Ze liepen er heen en hij vroeg: ‘Leuk gehad?’

‘Ja’, zei ze. ‘Het was fijn om mijn vader en zus weer eens te zien. We gaan proberen om voor pa een plekje in een rusthuis hier in de Stad te vinden. Dat wil hij zo graag’.

‘Dat zal niet meevallen’, zei Peter.

‘Dat beseffen wij ook’, zei ze. ‘Misschien kan het maatschappelijk werk ons helpen’.

 

Bij zijn auto gekomen vroeg Loes: ‘Waar gaan we heen?’

‘Naar mijn huis’, zei hij. ‘In de oven staat een kip-jachtschotel klaar, die in een klein half uur gereed is om door ons opgegeten te worden. Intussen drinken wij al een beetje van de wijn, die bij de maaltijd hoort. Na het diner krijg je koffie. Je moet zelf bepalen wanneer ik je naar huis moet brengen. Goed?’

Ze glimlachte en zei: ‘Ik had verwacht dat we ergens in een restaurant zouden gaan eten, maar ik ben eigenlijk wel blij dat we naar je huis gaan. Hoef ik mezelf niet in de plooi te houden’.

‘Denk maar niet dat je in mijn huis de losbol kunt uithangen’, zei hij quasi streng.

Haar lach deed hem genoegen, terwijl ze zei: ‘Je hebt maar al te graag, dat ik me als tienermeisje gedraag’, hem herinnerend aan haar eerste bezoek, enkele weken terug.

‘Ik heb graag dat jij jezelf kunt en wilt zijn in mijn huis’, zei hij. ‘Dat doet mij plezier’.

 

Terwijl de vaatmachine zijn werk deed, zaten ze in de ruime woon-kamer en hadden een door Peter gebrouwen Irish-coffee gedronken, die Loes heel lekker vond.

Hij zei: ‘Misschien kan ik je helpen met het zoeken naar mogelijkheden om je vader in Den Bosch te huisvesten. Ik kan je in contact brengen met een maatschappelijk werkster, die ik goed ken, omdat ze een vriendin is van Vera en vaak bij ons op kantoor komt’.

‘Ik wil daar nu niet over praten’, zei ze.‘Dat doen we morgen wel’.

‘Prima’, zei hij, ‘zoals je wilt’.

 

Ze wees naar zijn boekenkasten en vroeg: ‘Mag ik een paar boeken uitzoeken en meenemen?’

‘Je weet wat ik gezegd heb’, zei hij. ‘Je mag van mijn boeken gebruik maken zoveel je wilt. Zoek maar uit, dan ga ik nog een drankje halen’.

Nadat ze enkele boeken had uitgezocht en naast zich neer gelegd had, zei ze: ‘Ik wil je iets vertellen, Peter’.

Hij hoorde de ernstige toon in haar stem en keek haar oplettend aan. ‘Wat is er, Loes?’, vroeg hij.

‘Ik heb iemand geslagen’, zei ze.

Verbluft keek hij haar aan: ‘Jij . . . iemand geslagen?, zei hij. ‘Wat is er gebeurd?’

Op kalme toon en wetend dat hij aandachtig luisterde, vertelde ze hem van haar confrontatie met Leo Sluiter en wat er tussen hen in het verleden voorgevallen was.

‘Ik kan me indenken dat het een zeer nare ervaring voor je was’, zei hij. ‘Bovendien heb je die altijd met je mee gedragen. Je hebt Leo Sluiter bij je zus de oplawaai gegeven, die hij had moeten krijgen, toen hij zich aan je probeerde te vergrijpen. Heb je nu met dat stukje verleden afgerekend?’

‘Ja’, zei ze. ‘Mieke heeft me er over heen geholpen. Ik ben blij dat ik je het verteld heb. Dat lucht me ook een beetje op’.

‘Loes’, zei hij, ‘je bent mijn partner in ons werk en wij moeten elkaar alles kunnen vertellen en een horend oor voor elkaar zijn, ook als de partner verder niets aan het probleem kan doen’.

Ze legde een hand op zijn arm en zei: ‘Dank je wel, Peter, wil je me nu naar huis brengen?’

 

Peter hielp haar haar tas en de meegenomen boeken in haar flatje te brengen.

Staande in de deuropening tikte hij haar met zijn wijsvinger op haar neus en zei: ‘Welterusten, Loes. Slaap lekker, tot morgen’.

‘Bedankt voor het heerlijke diner en de fijne avond, Peter’, zei ze en streelde zijn wang.

Even leek het of hij haar zou kussen, maar hij deed het niet en trok de deur zachtjes achter zich dicht.

Terwijl het stormde in zijn binnenste reed hij in een kalm vaartje terug naar zijn huis in Engelen.

Lees verder Hoofdstuk 11 >>>

 

Plaats een reactie