Begijntje

Begijntje

 

De wind rukte aan de paraplu. Met veel moeite wist hij het ding boven hun hoofden te houden. Zijn metgezellin duwde haar fiets tegen de wind in en ze vorderden maar langzaam. Blijkbaar hadden beide helemaal geen haast ondanks het tamelijk slechte weer en het late tijdstip.
Ze hadden de avond doorgebracht in een gezellig restaurant waar ze samen met hun collega’s uit eten waren geweest. Het toeval wilde dat ze tegenover elkaar zaten aan het einde van de tafel.

Voor het eerst hadden ze de gehele dag met elkaar samengewerkt en zaken met elkaar doorgesproken. Ze was hem zeer behulpzaam geweest en vond het blijkbaar plezierig voor en met hem te werken. Ze was voortdurend in zijn nabijheid geweest en hij vond het prettig haar rondom zich te hebben. Zo’n fris, jong ding, het had z’n dochter kunnen zijn!, stimuleerde hem toch ook in zijn werkzaamheden. Ze had hem uitgelegd waar het restaurant was waar ze met z’n allen zouden gaan eten.

 
Na het diner gaf hij te kennen zijn hotel op te gaan zoeken. Ze was met hem opgestaan en als vanzelfsprekend waren ze samen vertrokken onder de verwonderde blikken van hun collega’s. Meer concluderend dan vragend had ze gezegd: ‘Je logeert in het hotel aan de rand van het centrum?’. Hij knikte bevestigend en ze vervolgde: ‘Ik woon een paar straten verder in een studentenhuis’.

Hij had gewacht tot ze haar fiets gepakt had en alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, ging ze naast hem lopen en had hem haar paraplu gegeven om hen beide droog te houden tegen de regen.

De regen minderde gelukkig snel en na een paar honderd meter had hij het regenscherm dichtgedaan. ‘Ik breng je wel naar huis’, zei hij. ‘Dan heb ik mijn avondwandelingetje ook gehad’.

Ze vertelde hem over de buurt en de straat waar ze in een oud begijnenhofje woonde. Op zijn zwerftochten had hij verschillende van die hofjes gezien, maar was er nog geen tegen gekomen waar alleen maar studenten woonden. 

Uitvoerig beschreef ze het begijnenhofje en de kamer die ze ter beschikking had. Een op een zeer aparte wijze aangebracht bed speelde een hoofdrol in haar verhaal. Zorgeloos babbelde ze verder en het was aan zijn nooit aflatende waakzaamheid te danken dat hij haar net voor een fietser kon wegtrekken en een botsing voorkomen.

 

Na vandaag fascineerde ze hem in hoge mate! Hij had haar af en toe wel op de afdeling gezien, maar nooit veel aandacht aan haar geschonken. Enige maanden geleden was ze aan hem voorgesteld als de nieuwe, pas afgestudeerde collega die het team was komen versterken. Vóór vandaag kende hij nauwelijks haar naam, maar sinds vanavond wist hij veel meer van haar en haar belangstelling voor het vak.

Onder het lopen keek hij haar zijdelings aan. Het was alsof ze zijn blik kon voelen en wendde haar gezicht naar hem toe. Ze keek hem aan en glimlachte. De spontaniteit en zorgeloosheid straalden van haar gezichtje en ze leek zijn gezelschap heel plezierig te vinden. Een brok schoot in zijn keel. Wat was ze knap en wat zag ze er die avond leuk uit! Heel anders dan gewoonlijk, tenminste wat hij zich van haar kon herinneren en dat was niet veel. Hij zag haar vrijwel nooit, omdat hij op diverse locaties werkzaam was.  

 

Na een kort gesprek met hun chef had ze doodleuk aangekondigd dat ze een paar dagen met hem mee wilde gaan om de locaties van de organisatie te leren kennen. Zonder er bij stil te staan had hij daarmee ingestemd, verrast als hij was door haar initiatief. Hij besloot haar te vragen waarom ze dat wilde, ze wist toch dat zijn werk met zich mee bracht dat hij vrijwel dagelijks op reis was. Dat was zowel lichamelijk als geestelijk zeer vermoeiend en eiste veel van zijn uithoudingsvermogen.

Haar antwoord verbaasde hem in hoge mate en bracht hem in verwarring maar gaf hem toch ook een beetje een trots gevoel. Ze vond dat hij open en eerlijk was en er van hem een vertrouwen en rust uitgingen die ze miste bij haar andere collega’s. ‘Jij geeft mij een gevoel van veiligheid’, zei ze.

 

Ze naderden de straat waar ze woonde. Naarmate ze in de buurt kwamen werd hij onrustiger. Ze woonde aan de rand van de rosse buurt die uit nauwe, slecht verlichte, straatjes bestond.

Ze voelde zijn onrust en vroeg: ‘Ben je bang?’.

‘Eerlijk gezegd, een beetje wèl’, zei hij. ‘Ik kom niet graag in zo’n buurt in welke stad dan ook, ik vind het er niet veilig. Ik vermijd juist dit soort plekken, maar toch zal ik je naar huis brengen’.

‘Ik ben er al aan gewend’, zei ze. ‘Ik woon hier nu bijna twee jaar en ik heb vreemde dingen gezien en meegemaakt. Ik zou hier graag weg willen, maar voorlopig kan ik nergens anders heen en, och, het valt over het algemeen wel mee’.

Ze stonden stil bij een poortje in een onvriendelijk uitziende muur. Ze haalde een sleutel te voorschijn en vroeg: ‘Ga je even mee, dan laat ik je m’n kamer zien’.

Het liefst was hij meteen omgedraaid maar aarzelend zei hij: ‘Nou, heel even dan om te zien hoe je woont’.

Ze opende het poortje en kwamen op een donkere binnenplaats. Kleine huisjes leunden tegen elkaar alsof ze steun aan elkaar zochten. Ze zette haar fiets in iets wat op een schuurtje leek. In het midden van het rijtje huisjes opende ze een deur en zei: ‘Hier woon ik’.

Hij stapte over de drempel en kwam in een vrij ruime kamer, die ze heel gezellig en knus had ingericht. Het eerste waar hij naar keek was het bed dat als een soort tweede etage in de kamer was ingebouwd. Ze had er tijdens de wandeling uitvoerig over verteld en verbaasd stond hij naar het geval te kijken dat bijna tegen het plafond was geplakt. Een touwladder markeerde de toegang tot het bed. Een gedachte flitste door zijn hoofd en hij grinnikte voor zich uit.

Ze bemerkte het en vroeg: ‘Waarom lach je?’.

Hij keek haar lachend aan en zei: ‘Zie jij een oud begijntje elke avond langs deze touwladder in bed kruipen en elke morgen weer langs diezelfde touwladder naar beneden komen?’.

Ze stond dicht achter hem en zei: ‘Maar ik ben toch geen oud begijntje?’. Hij rook haar lichte parfum en draaide zich naar haar toe. ‘Nee’, zei hij, ‘verre van dat’.

Haar ogen glansden in het matte licht van de lamp en haar schoonheid stompte hem in alle hevigheid in zijn maag. Ontroerd fluisterde hij schor: ‘Klim maar gauw in je bed, jong begijntje. Ik heb morgen een fitte en uitgeslapen assistente nodig. Tot morgen en welterusten’.

Hij draaide zich om en liep snel de deur uit. Zonder om te kijken liep hij de binnenplaats af en sloot het poortje met een dreun achter zich. Voor zijn gevoel leek het op een vlucht en misschien was het dat ook wel!

 

Plaats een reactie