Hoofdstuk 8 – In het Openlucht Museum

In het Openlucht Museum

Aan het ontbijt op zaterdagochtend in het flatje van Loes heerste een vrolijke stemming. Beiden keken uit naar een leuke, ontspannende dag. In vrijetijdskleding zag de wereld er toch heel anders uit, vond Peter. Hij kon zijn ogen haast niet van Loes afhouden. Wat zag ze er toch fantastisch mooi uit. In gedachten tikte hij zichzelf op zijn vingers. ‘Dat wil je zo zien omdat je verliefd op haar bent’, zei een inwendig stemmetje. Nuchter als hij was, moest hij het stemmetje gelijk geven. Dat veranderde niets aan het feit dat zij de gehele dag bij hem zou zijn.

 

Ook Loes verheugde zich op hun uitstapje. Het was lang geleden dat zij zich zó ontspannen en vrolijk gevoeld had. Met Pim had ze zo’n gevoel nooit gehad. Er was steeds een bepaalde mate van geestelijke druk geweest, die nu helemaal ontbrak. ‘Gelukkig maar’, dacht ze.

Ze had een leuke picknickmand gevuld met heerlijk eten en drinken.

‘Wat heb je allemaal in die mand zitten?’, vroeg Peter.

‘Voor mij een weet, voor jou een vraag’, lachte ze. ‘Dat zul je wel zien als ik hem uitpak’.

 

Na de afwas gingen ze op weg naar Bokrijk in Belgisch Limburg. Loes reed in de auto van Peter alsof het haar eigen auto was. Het was druk op de weg naar Maastricht en geconcentreerd stuurde zij de auto door het verkeer.

‘Wil je me een snoepje geven?’, vroeg ze.

Peter pakte uit het dashboardkastje een zak snoep en Loes zei welk snoepje ze wilde hebben. Hij deed het papiertje eraf en stak het snoepje tussen haar lichtrode lippen. Terwijl hij dat deed, schoot het door zijn hoofd: ‘Wat zou hij die lippen graag willen kussen!’

 

Na Maastricht zochten ze een wegrestaurant op om er koffie te gaan drinken. Meer automobilisten hadden dat plan opgevat en in het restaurant was het een komen en gaan van reizigers. In het rookvrije gedeelte van het restaurant was het minder druk. Terwijl Peter koffie met gebak ging halen, zocht Loes een rustig plekje op in een hoekje van het restaurant.

Terwijl ze koffie dronken, vroeg Peter: ‘Heb jij als Getuige van Jehovah tijd voor persoonlijke ontspanning en ontplooiing, Loes?’

‘Niet veel’, zei ze, ‘maar dat ligt vooral aan de manier waarop ik als Getuige leef. Als ik alle bijeenkomsten bezoek en voorbereid, de velddienst in ga en nabezoeken breng, zelf nog een paar uurtjes aan bijbelstudie doe en mee help de zaal schoon te houden, heb ik nauwelijks tijd voor ontspanning, om over zelfontplooiing door middel van zelfstudie nog maar niet te spreken. Zo’n dag als nu, dat ik niet op de één of andere manier met mijn geloof bezig ben, komt nauwelijks voor. Ik kom vandaag zelfs niet aan de dagtekst toe’, zei ze.

‘Wat is dat?’, vroeg Peter.

‘Voor elke dag van het jaar hebben wij een bijbeltekst’, zei ze. ‘Bij die tekst staat een stukje commentaar uit de ‘De Wachttoren’. Dat lezen we en denken daarover na. Dat is ongeveer een kwartiertje per dag. Vroeger begon ik daar de dag mee, soms stelde ik dat uit tot de avond. De laatste tijd denk ik maar zelden meer aan de dagtekst’.

‘En dat kan eigenlijk niet’, zei Peter.’Nee’, zei ze. ‘Ik denk dat heel veel broeders en zusters zich, net als ik, niet meer druk maken om de dagtekst’.

‘Alleen de fanatieke’, zei hij.

‘Ja’, lachte ze, ‘en ik ben niet meer zo fanatiek’.

 

Ze zetten hun reis voort en nu was het Peter die de auto bestuurde. Loes prutste aan de radio en plotseling vulde muziek de auto. Tot zijn verbazing én verrassing zong Loes onbekommerd met sommige liedjes mee.

‘Dat vind ik nou fijn’, zei ze. ‘Ik durf bij jou te zingen’, en lachend sloeg ze hem speels op zijn bovenbeen: ‘Heerlijk!’

Peter glimlachte stil voor zich heen, lettend op het verkeer, en dacht: ‘Dit is een héél ándere Loes, dan mijn collega personeels-adviseur, die ook Loes heet’.

 

Peter had de route goed uitgestippeld en na een uurtje bereikte ze Bokrijk en parkeerde hij zijn auto op een grote parkeerplaats bij het museum. In het openlucht museum was het niet druk. Slechts enkele tientallen bezoekers liepen her en der door het zeer uitgestrekte park. Ze volgden de gemarkeerde route en bleven bij elk object staan. Loes vatte samen wat de mooie museumgids te vertellen had. Na een uur liepen Peter en Loes over een brede zanderige landweg en zagen een bankje.

‘Hier gaan we lunchen’, zei ze. ‘Haal jij onze picknickmand op?’ ‘Goed’, zei Peter, ‘ik ga ‘m even halen’.

Op een plattegrond zag hij wat de kortste weg was naar de parkeerplaats en hij ging op weg, terwijl Loes op het bankje ging zitten, uitkijkend over het mooie landschap.

 

Na een kwartiertje kwam Peter terug en ze namen de tijd om te genieten van de heerlijke lunch, die Loes in de picknickmand verborgen had. Ongehaast aten en dronken ze en praatten met elkaar over de dingen die ze gezien hadden. Nadat Peter de mand naar de auto had teruggebracht, hervatten ze de route.

 

De stilte had zijn deken over het gebied gelegd en zelfs de wind hield zijn adem in. Een tijdlang spraken ze niet, totdat Loes vroeg: ‘Wat doe jij in je vrije tijd, Peter?’

‘Ik sport veel’, zei hij. ‘Ik heb in mijn huis een kamer ingericht om er te sporten. Ik heb een hometrainer en enkele andere toestellen om mijn conditie op peil te houden. Regelmatig loop ik een uurtje hard over de Maasdijk, maar de meeste vrije tijd gaat op aan het bestuderen van de Kerkgeschiedenis van de eerste vier eeuwen en de moderne theologie. Je weet wat dat is?’

‘Nee’, zei ze. ‘Ik ken de benaming wel, maar inhoudelijk weet ik er niets van. Wij worden altijd ernstig gewaarschuwd voor de moderne theologie. Dat is een vinding van de duivel, die ons geloof in God en Christus verwoest’.

‘Een dooddoener van de bovenste plank’, zei hij. ‘Als argumenten ontbreken, haal je er de duivel bij als verklaring voor iets wat je niet kunt of wilt aanvaarden’.

‘Leg eens uit’, eiste ze.

‘In de moderne theologie staat de rede of het verstand tegenover het geloof’, zei hij. ‘Alles wat niet wetenschappelijk verklaard of aangetoond kan worden, krijgt in de moderne theologie geen plaats en dingen, zoals wonderen, die tegen de natuurwetten ingaan, worden verworpen,’.

‘Jezus kon dus niet over het water lopen’, zei ze.

‘Dat kan geen mens’, zei hij. ‘Jezus dus óók niet’.

‘Waarom is het dan opgeschreven?’, vroeg ze.

‘De evangelisten wilden laten zien dat Jezus, volgens hen, een heel bijzonder mens was’, antwoordde hij. ‘Heb je wel eens van Apollonius van Tyana gehoord?’

‘Nee’, zei ze, ‘wie was dat?’

‘Apollonius was een tijdgenoot van Jezus’, zei Peter. ‘Hij was in het jaar 2 geboren en is in 89 overleden. Hij is dus veel ouder geworden dan Jezus. Over Apollonius is veel geschreven en ook hij kon, volgens de overleveringen, wonderen verrichten en is, evenals Jezus, uit de dood opgewekt. Velen zagen in hem de Messias en bisschop Eusebius, een bekende christelijke geschiedschrijver, heeft er alles aan gedaan hem te doen vergeten, want er kon maar één Messias zijn en dat was Jezus. Alles wat over Apollonius was geschreven, was uit de duivel en moest vernietigd worden. Eusebius slaagde slechts gedeeltelijk in zijn opzet. De gelovigen bleven weliswaar onkundig van Apollonius, maar hij heeft nog altijd een plaats in de kerkgeschiedenis’.

 

‘Kijk eens, Peter’, zei Loes en wees naar een klein kapelletje. ‘Maria achter tralies’.

‘Ja’, zei hij. ‘De plaag van onze tijd’.

‘Wat bedoel je?’, vroeg ze.

‘Dat alles achter slot en grendel gezet moet worden’, zei hij. ‘Niets is meer heilig of veilig voor vandalen en dieven. In België, maar ook bij ons, staan veel kapelletjes, die beschermd moesten worden met tralies en sloten. De beveiliging haalt voor een groot gedeelte de schoonheid van het object weg’.

‘Dat is zo’, zei ze. ‘Dat is jammer’.

 

Ze stonden enige tijd naar het beeldje van Maria te kijken.

‘Hoe denk jij over de Mariaverering, Peter?’, vroeg ze.

‘Hoe je ook denkt over de Mariaverering’, ontweek hij haar vraag, ‘ze heeft vele mensen troost geschonken in moeilijke tijden en dat is nog steeds het geval’.

‘We mogen Maria toch niet aanbidden’, zei ze. ‘Alleen Jehovah mag aanbeden worden’.

‘De officiële leer van de Katholieke Kerk is dat Maria en alle andere heiligen niet aanbeden worden, maar vereerd’, zei hij. ‘Men geeft eer aan Maria en de heiligen voor wat ze gedaan hebben. Bovendien geloven katholieken dat ze als voorspraak kunnen fungeren bij Jezus en God’.

Ze glimlachte en zei: ‘Mensen sterven en leven na de dood niet voort in de hemel, hel of vagevuur, zoals de katholieken leren’.

‘Wat is er op tegen dat mensen dat geloven?’, vroeg hij. ‘We kunnen noch het één, noch het ander bewijzen’.

‘Het is tegen de Bijbelse leer’, zei ze. ‘De Bijbel zegt dat de mens, die zondigt, sterft, niet dat hij verder leeft, omdat hij een onsterfelijke ziel zou hebben. Ik heb mijn Bijbel niet bij me, anders had ik je de teksten, die dat zeggen, kunnen laten zien’.

‘Ik geloof je zonder die teksten ook wel’, zei hij. ‘Het is jullie leer, die ook door anderen wordt geleerd, maar de Katholieke en Protestantse Kerken leren wat anders. Het is een kwestie van interpretatie en exegese van teksten, die vaak op de leer zijn gebaseerd’.

‘Wij leren wat er in de Bijbel staat’, zei ze fel. ‘De Kerken niet’. ‘Loes’, zei hij, ‘ik wil best met je discussiëren over de Bijbel en het geloof, maar niet nu. Prediker zei dat overal een tijd voor was. Nu is het de tijd dat we heerlijk ontspannen mogen kijken naar de mooie dingen en de natuur rondom ons heen. Intensieve gesprekken over de Bijbel voeren we op een andere keer. Goed?’

‘Je hebt gelijk, Peter’, zei ze. ‘De Getuige in mij wilde een woordje meespreken, maar ik heb haar het zwijgen opgelegd. Weet je trouwens dat over dat thema van Prediker, dat overal een tijd voor is, een liedje is gemaakt?’.

‘Nee’, zei hij, ‘dat weet ik niet. Welk liedje?’

‘Je zult het wel kennen’, zei ze. ‘Het is het liedje van The Byrds ‘Turn, turn, turn’. Ken je dat?’

‘Dat ken ik zeker’, zei hij. ‘Het is één van de liedjes, die ik mooi vind’. ‘Ik vind het ook heel mooi’, zei ze, ‘niet alleen vanwege de melodie, maar ook omdat het op de Bijbel is gebaseerd’.

‘Hé’, lachte hij. ‘We hebben iets gemeenschappelijks. Leuk!’

 

Ze wandelden naar een herberg met de naam ‘Het Gulle Zwijn’.

‘Wat een geinige naam’, zei Peter. ‘Hier gaan we iets drinken’.

Ze zochten een plaatsje uit op het terras. Keuze genoeg, want er zaten slechts enkele mensen. Een ober bracht hen de bestelde drankjes en Peter zei: ‘Loes, ik heb een voorstel’.

Ze keek hem nieuwsgierig aan en hij vervolgde: ‘Het is morgen zondag. Je bent nog nooit bij mij geweest. Ik nodig je uit naar mij toe te komen. Ik wil je mijn huis laten zien en we kunnen de tijd nemen om over een aantal bijbelse onderwerpen te praten’.

 

Ze aarzelde en zweeg. Hij zag de innerlijke strijd op haar gezicht.

‘Als je om wat voor reden dan ook, dat niet wilt doen, moet je het niet doen, Loes’, zei hij.’Onze relatie als collega’s verandert er niet door’.

‘Met jou ben ik daar ook niet bang voor’, zei ze. ‘Ik zit met een gewetensprobleem. Ik kom graag een keertje naar je toe, gewoon omdat je mijn collega bent. Als Getuige van Jehovah voel ik me echter verplicht zo weinig mogelijk met je om te gaan. Gisteren en vandaag zijn uitzonderingen. Morgen weer een groot deel van de dag met je omgaan en een aantal dingen met je samen doen druist in tegen mijn geweten als Getuige. Je weet wel waarom’.

‘Ja’, zei hij, ‘dat weet ik en ik respecteer het als jij besluit voor morgen geen afspraak met me te maken. Ik breng je vanavond gewoon naar huis en zie je maandagochtend weer op kantoor’.

 

Ze zuchtte diep en keek langs hem heen.

‘Het spijt me dat ik je in verlegenheid heb gebracht’, zei hij.

Ze glimlachte dunnetjes en zei: ‘Het is niet jouw schuld. Als ik geen Getuige was geweest, was er ook geen probleem geweest. Dat wil niet zeggen dat ik dan wél naar je toe zou komen, hoor! Ik weet het gewoon niet. De laatste maanden, sinds ik geen verkering meer heb, zijn de zondagen erg saai. Ik ga ’s ochtends naar onze bijeenkomsten en de rest van de dag verveel ik me meestal. Een bezoek aan jou zal die verveling doorbreken en dat trekt me wel aan. Dat mag je best weten’.

 

Ze stond op en zei: ‘Kom we gaan verder, ik denk er nog over na’.

Ze maakten hun route helemaal af en kochten een souvenirtje als aandenken aan het Belgische museum.

‘Peter’, zei ze. ‘Rij jij maar, ik wil nadenken. Goed?’

‘Ja hoor’, zei hij. ‘Wil je wel ergens gaan dineren?’

‘Natuurlijk’, lachte ze, ‘ik begin honger te krijgen van al dat wandelen. Zoek maar een wegrestaurant op tussen Maastricht en Eindhoven’.

Terwijl Peter reed, sloot Loes naast hem haar ogen. Hij keek naar haar. Wat was ze toch een mooie vrouw. Jammer dat ze een Getuige van Jehovah was. Het kon nooit iets méér worden tussen hen dan collega’s van elkaar.

Nooit??? Hij, Peter van Eck, gaf het nu al op? Waar was de doorzetter, die op latere leeftijd was begonnen te studeren en nu één van de meest bekwame en gewaardeerde personeels-functionarissen bij het ministerie van Verkeer en Waterstaat was? Hij had er hard voor moeten studeren en veel obstakels moeten overwinnen. Gaf hij de strijd om Loes nu al op? Een strijd, die nog niet eens begonnen was? Of durfde hij de strijd niet aan, vanwege de negatieve ervaring met een medestudente een aantal jaren geleden?

 

Vlak vóór Weert gaf een bord aan dat ze wegrestaurant ‘De Goudreinet’ naderde. Hij besloot er naar toe te rijden. Loes merkte dat hij de grote weg verliet en opende haar ogen.

‘Waar zijn we?’, vroeg ze.

‘Vlakbij een restaurant’, zei hij. ‘Kijk, daar . . ‘.

Ze zag het restaurant, dat herkenbaar was aan een hele grote hoofdletter ‘R’ aan de voorzijde van het restaurant.

Peter parkeerde zijn auto en ze gingen het restaurant binnen. Het was er niet druk. In de eetzaal was slechts één tafel bezet. Loes zocht een vrijstaand tafeltje op en zei: ‘Ik wil eerst wat drinken’.

 

Nadat een ober hen hun drankjes had gebracht bestelden ze hun diner. Het zag er allemaal voortreffelijk uit en het was lekker.

‘Ik heb een hele mooie dag gehad, Peter’, zei ze, ‘die ik niet gauw vergeten zal. Ik heb veel moois gezien. Nooit geweten dat een openlucht museum zo mooi kon zijn. Het was voor mij een enerverende dag. Ik heb veel indrukken op gedaan. We hebben fijn met elkaar over andere dingen dan ons werk kunnen praten. Ik vond het een geweldig leuk uitstapje’.

‘Ik zal deze dag ook nooit vergeten’, zei Peter. ‘Ik heb een heel andere Loes leren kennen. Een Loes, die plezier kon hebben en vrolijk kon zijn. Een Loes ook, die ik nog verder wil leren kennen, als ze me dat toestaat’.

‘Peter’, zei ze. ‘Jij bent ook heel anders in je vrije tijdskleding dan wanneer je met een stropdas om en in colbert op kantoor rond loopt’.

 

Ze glimlachte naar hem en zei: ‘Ik heb een pracht van een collega, maar wie ben je écht? Wie is de échte Peter van Eck? Terwijl jij reed, heb ik over je nagedacht. Wat wist ik van je? Je bent een uitstekende personeelsadviseur, waar ik veel, heel veel, van geleerd heb. Als mens waardeer ik je zeer, maar juist van die mens Peter van Eck, weet ik zo weinig. Vandaag en gisteren heb ik kleine stukjes van die mens gezien en wat ik gezien heb, beviel me prima. Ik ga graag met je om. Ik kom morgen bij je op visite’.

Hij legde zijn hand enkele seconden op de hare en zei: ‘Fijn, Loes. Je bent heel hartelijk welkom! Hoe laat kan ik je verwachten?’

‘Zullen twee uur afspreken?’, vroeg ze.

‘Prima’, zei hij. ‘Zal ik je ophalen?’

Ze dacht even na en zei: ‘Dat is goed’.

‘Oké’, zei hij. ‘Ik ben om twee uur bij je’.

‘Peter’, zei ze, ‘ik ben moe. Laten we naar huis gaan’.

 

Een uur later stopte hij voor het flatgebouw waar ze haar flatje had en zei: ‘Ik wacht tot je in je flatje bent. Zwaai naar me als je binnen bent’.

Ze glimlachte: ‘Wat ben je bezorgd om me. Dat vind ik fijn’.

Ze stapten uit de auto en Loes kuste hem op z’n wang: ‘Bedankt voor de leuke dag, Peter. Welterusten en tot morgen’.

‘Tot morgen, Loes’, zei hij. ‘Welterusten’.

Terwijl hij haar nakeek liep ze het flatgebouw binnen. Korte tijd later zag hij het licht in haar flatje aangaan. Ze verscheen voor het raam en zwaaide naar hem. Hij zwaaide terug en stapte in zijn auto. Zo lang ze kon, keek Loes de rode achterlichten na.

Lees verder Hoofdstuk 9 >>>

Hoofdstuk 8

In het Openlucht Museum

Aan het ontbijt op zaterdagochtend in het flatje van Loes heerste een vrolijke stemming. Beiden keken uit naar een leuke, ontspannende dag. In vrijetijdskleding zag de wereld er toch heel anders uit, vond Peter. Hij kon zijn ogen haast niet van Loes afhouden. Wat zag ze er toch fantastisch mooi uit. In gedachten tikte hij zichzelf op zijn vingers. ‘Dat wil je zo zien omdat je verliefd op haar bent’, zei een inwendig stemmetje. Nuchter als hij was, moest hij het stemmetje gelijk geven. Dat veranderde niets aan het feit dat zij de gehele dag bij hem zou zijn.

Ook Loes verheugde zich op hun uitstapje. Het was lang geleden dat zij zich zó ontspannen en vrolijk gevoeld had. Met Pim had ze zo’n gevoel nooit gehad. Er was steeds een bepaalde mate van geestelijke druk geweest, die nu helemaal ontbrak. ‘Gelukkig maar’, dacht ze.
Ze had een leuke picknickmand gevuld met heerlijk eten en drinken.
‘Wat heb je allemaal in die mand zitten?’, vroeg Peter.
‘Voor mij een weet, voor jou een vraag’, lachte ze. ‘Dat zul je wel zien als ik hem uitpak’.

Na de afwas gingen ze op weg naar Bokrijk in Belgisch Limburg. Loes reed in de auto van Peter alsof het haar eigen auto was. Het was druk op de weg naar Maastricht en geconcentreerd stuurde zij de auto door het verkeer.
‘Wil je me een snoepje geven?’, vroeg ze.
Peter pakte uit het dashboardkastje een zak snoep en Loes zei welk snoepje ze wilde hebben. Hij deed het papiertje eraf en stak het snoepje tussen haar lichtrode lippen. Terwijl hij dat deed, schoot het door zijn hoofd: ‘Wat zou hij die lippen graag willen kussen!’

Na Maastricht zochten ze een wegrestaurant op om er koffie te gaan drinken. Meer automobilisten hadden dat plan opgevat en in het restaurant was het een komen en gaan van reizigers. In het rookvrije gedeelte van het restaurant was het minder druk. Terwijl Peter koffie met gebak ging halen, zocht Loes een rustig plekje op in een hoekje van het restaurant.
Terwijl ze koffie dronken, vroeg Peter: ‘Heb jij als Getuige van Jehovah tijd voor persoonlijke ontspanning en ontplooiing, Loes?’
‘Niet veel’, zei ze, ‘maar dat ligt vooral aan de manier waarop ik als Getuige leef. Als ik alle bijeenkomsten bezoek en voorbereid, de velddienst in ga en nabezoeken breng, zelf nog een paar uurtjes aan bijbelstudie doe en mee help de zaal schoon te houden, heb ik nauwelijks tijd voor ontspanning, om over zelfontplooiing door middel van zelfstudie nog maar niet te spreken. Zo’n dag als nu, dat ik niet op de één of andere manier met mijn geloof bezig ben, komt nauwelijks voor. Ik kom vandaag zelfs niet aan de dagtekst toe’, zei ze.
‘Wat is dat?’, vroeg Peter.
‘Voor elke dag van het jaar hebben wij een bijbeltekst’, zei ze. ‘Bij die tekst staat een stukje commentaar uit de ‘De Wachttoren’. Dat lezen we en denken daarover na. Dat is ongeveer een kwartiertje per dag. Vroeger begon ik daar de dag mee, soms stelde ik dat uit tot de avond. De laatste tijd denk ik maar zelden meer aan de dagtekst’.
‘En dat kan eigenlijk niet’, zei Peter.’Nee’, zei ze. ‘Ik denk dat heel veel broeders en zusters zich, net als ik, niet meer druk maken om de dagtekst’.
‘Alleen de fanatieke’, zei hij.
‘Ja’, lachte ze, ‘en ik ben niet meer zo fanatiek’.

Ze zetten hun reis voort en nu was het Peter die de auto bestuurde. Loes prutste aan de radio en plotseling vulde muziek de auto. Tot zijn verbazing én verrassing zong Loes onbekommerd met sommige liedjes mee.
‘Dat vind ik nou fijn’, zei ze. ‘Ik durf bij jou te zingen’, en lachend sloeg ze hem speels op zijn bovenbeen: ‘Heerlijk!’
Peter glimlachte stil voor zich heen, lettend op het verkeer, en dacht: ‘Dit is een héél ándere Loes, dan mijn collega personeels-adviseur, die ook Loes heet’. 

Peter had de route goed uitgestippeld en na een uurtje bereikte ze Bokrijk en parkeerde hij zijn auto op een grote parkeerplaats bij het museum. In het openlucht museum was het niet druk. Slechts enkele tientallen bezoekers liepen her en der door het zeer uitgestrekte park. Ze volgden de gemarkeerde route en bleven bij elk object staan. Loes vatte samen wat de mooie museumgids te vertellen had. Na een uur liepen Peter en Loes over een brede zanderige landweg en zagen een bankje.
‘Hier gaan we lunchen’, zei ze. ‘Haal jij onze picknickmand op?’ ‘Goed’, zei Peter, ‘ik ga ‘m even halen’.
Op een plattegrond zag hij wat de kortste weg was naar de parkeerplaats en hij ging op weg, terwijl Loes op het bankje ging zitten, uitkijkend over het mooie landschap.

Na een kwartiertje kwam Peter terug en ze namen de tijd om te genieten van de heerlijke lunch, die Loes in de picknickmand verborgen had. Ongehaast aten en dronken ze en praatten met elkaar over de dingen die ze gezien hadden. Nadat Peter de mand naar de auto had teruggebracht, hervatten ze de route.

De stilte had zijn deken over het gebied gelegd en zelfs de wind hield zijn adem in. Een tijdlang spraken ze niet, totdat Loes vroeg: ‘Wat doe jij in je vrije tijd, Peter?’
‘Ik sport veel’, zei hij. ‘Ik heb in mijn huis een kamer ingericht om er te sporten. Ik heb een hometrainer en enkele andere toestellen om mijn conditie op peil te houden. Regelmatig loop ik een uurtje hard over de Maasdijk, maar de meeste vrije tijd gaat op aan het bestuderen van de Kerkgeschiedenis van de eerste vier eeuwen en de moderne theologie. Je weet wat dat is?’
‘Nee’, zei ze. ‘Ik ken de benaming wel, maar inhoudelijk weet ik er niets van. Wij worden altijd ernstig gewaarschuwd voor de moderne theologie. Dat is een vinding van de duivel, die ons geloof in God en Christus verwoest’.
‘Een dooddoener van de bovenste plank’, zei hij. ‘Als argumenten ontbreken, haal je er de duivel bij als verklaring voor iets wat je niet kunt of wilt aanvaarden’.
‘Leg eens uit’, eiste ze.
‘In de moderne theologie staat de rede of het verstand tegenover het geloof’, zei hij. ‘Alles wat niet wetenschappelijk verklaard of aangetoond kan worden, krijgt in de moderne theologie geen plaats en dingen, zoals wonderen, die tegen de natuurwetten ingaan, worden verworpen,’.
‘Jezus kon dus niet over het water lopen’, zei ze.
‘Dat kan geen mens’, zei hij. ‘Jezus dus óók niet’.
‘Waarom is het dan opgeschreven?’, vroeg ze.
‘De evangelisten wilden laten zien dat Jezus, volgens hen, een heel bijzonder mens was’, antwoordde hij. ‘Heb je wel eens van Apollonius van Tyana gehoord?’
‘Nee’, zei ze, ‘wie was dat?’
‘Apollonius was een tijdgenoot van Jezus’, zei Peter. ‘Hij was in het jaar 2 geboren en is in 89 overleden. Hij is dus veel ouder geworden dan Jezus. Over Apollonius is veel geschreven en ook hij kon, volgens de overleveringen, wonderen verrichten en is, evenals Jezus, uit de dood opgewekt. Velen zagen in hem de Messias en bisschop Eusebius, een bekende christelijke geschiedschrijver, heeft er alles aan gedaan hem te doen vergeten, want er kon maar één Messias zijn en dat was Jezus. Alles wat over Apollonius was geschreven, was uit de duivel en moest vernietigd worden. Eusebius slaagde slechts gedeeltelijk in zijn opzet. De gelovigen bleven weliswaar onkundig van Apollonius, maar hij heeft nog altijd een plaats in de kerkgeschiedenis’.

‘Kijk eens, Peter’, zei Loes en wees naar een klein kapelletje. ‘Maria achter tralies’.
‘Ja’, zei hij. ‘De plaag van onze tijd’.
‘Wat bedoel je?’, vroeg ze.
‘Dat alles achter slot en grendel gezet moet worden’, zei hij. ‘Niets is meer heilig of veilig voor vandalen en dieven. In België, maar ook bij ons, staan veel kapelletjes, die beschermd moesten worden met tralies en sloten. De beveiliging haalt voor een groot gedeelte de schoonheid van het object weg’.
‘Dat is zo’, zei ze. ‘Dat is jammer’.

Ze stonden enige tijd naar het beeldje van Maria te kijken.
‘Hoe denk jij over de Mariaverering, Peter?’, vroeg ze.
‘Hoe je ook denkt over de Mariaverering’, ontweek hij haar vraag, ‘ze heeft vele mensen troost geschonken in moeilijke tijden en dat is nog steeds het geval’.
‘We mogen Maria toch niet aanbidden’, zei ze. ‘Alleen Jehovah mag aanbeden worden’.
‘De officiële leer van de Katholieke Kerk is dat Maria en alle andere heiligen niet aanbeden worden, maar vereerd’, zei hij. ‘Men geeft eer aan Maria en de heiligen voor wat ze gedaan hebben. Bovendien geloven katholieken dat ze als voorspraak kunnen fungeren bij Jezus en God’.
Ze glimlachte en zei: ‘Mensen sterven en leven na de dood niet voort in de hemel, hel of vagevuur, zoals de katholieken leren’.
‘Wat is er op tegen dat mensen dat geloven?’, vroeg hij. ‘We kunnen noch het één, noch het ander bewijzen’.
‘Het is tegen de Bijbelse leer’, zei ze. ‘De Bijbel zegt dat de mens, die zondigt, sterft, niet dat hij verder leeft, omdat hij een onsterfelijke ziel zou hebben. Ik heb mijn Bijbel niet bij me, anders had ik je de teksten, die dat zeggen, kunnen laten zien’.
‘Ik geloof je zonder die teksten ook wel’, zei hij. ‘Het is jullie leer, die ook door anderen wordt geleerd, maar de Katholieke en Protestantse Kerken leren wat anders. Het is een kwestie van interpretatie en exegese van teksten, die vaak op de leer zijn gebaseerd’.
‘Wij leren wat er in de Bijbel staat’, zei ze fel. ‘De Kerken niet’. ‘Loes’, zei hij, ‘ik wil best met je discussiëren over de Bijbel en het geloof, maar niet nu. Prediker zei dat overal een tijd voor was. Nu is het de tijd dat we heerlijk ontspannen mogen kijken naar de mooie dingen en de natuur rondom ons heen. Intensieve gesprekken over de Bijbel voeren we op een andere keer. Goed?’
‘Je hebt gelijk, Peter’, zei ze. ‘De Getuige in mij wilde een woordje meespreken, maar ik heb haar het zwijgen opgelegd. Weet je trouwens dat over dat thema van Prediker, dat overal een tijd voor is, een liedje is gemaakt?’.
‘Nee’, zei hij, ‘dat weet ik niet. Welk liedje?’
‘Je zult het wel kennen’, zei ze. ‘Het is het liedje van The Byrds ‘Turn, turn, turn’. Ken je dat?’
‘Dat ken ik zeker’, zei hij. ‘Het is één van de liedjes, die ik mooi vind’. ‘Ik vind het ook heel mooi’, zei ze, ‘niet alleen vanwege de melodie, maar ook omdat het op de Bijbel is gebaseerd’.
‘Hé’, lachte hij. ‘We hebben iets gemeenschappelijks. Leuk!’

Ze wandelden naar een herberg met de naam ‘Het Gulle Zwijn’.
‘Wat een geinige naam’, zei Peter. ‘Hier gaan we iets drinken’.
Ze zochten een plaatsje uit op het terras. Keuze genoeg, want er zaten slechts enkele mensen. Een ober bracht hen de bestelde drankjes en Peter zei: ‘Loes, ik heb een voorstel’.
Ze keek hem nieuwsgierig aan en hij vervolgde: ‘Het is morgen zondag. Je bent nog nooit bij mij geweest. Ik nodig je uit naar mij toe te komen. Ik wil je mijn huis laten zien en we kunnen de tijd nemen om over een aantal bijbelse onderwerpen te praten’. 

Ze aarzelde en zweeg. Hij zag de innerlijke strijd op haar gezicht.
‘Als je om wat voor reden dan ook, dat niet wilt doen, moet je het niet doen, Loes’, zei hij.’Onze relatie als collega’s verandert er niet door’.
‘Met jou ben ik daar ook niet bang voor’, zei ze. ‘Ik zit met een gewetensprobleem. Ik kom graag een keertje naar je toe, gewoon omdat je mijn collega bent. Als Getuige van Jehovah voel ik me echter verplicht zo weinig mogelijk met je om te gaan. Gisteren en vandaag zijn uitzonderingen. Morgen weer een groot deel van de dag met je omgaan en een aantal dingen met je samen doen druist in tegen mijn geweten als Getuige. Je weet wel waarom’.
‘Ja’, zei hij, ‘dat weet ik en ik respecteer het als jij besluit voor morgen geen afspraak met me te maken. Ik breng je vanavond gewoon naar huis en zie je maandagochtend weer op kantoor’.

Ze zuchtte diep en keek langs hem heen.
‘Het spijt me dat ik je in verlegenheid heb gebracht’, zei hij.
Ze glimlachte dunnetjes en zei: ‘Het is niet jouw schuld. Als ik geen Getuige was geweest, was er ook geen probleem geweest. Dat wil niet zeggen dat ik dan wél naar je toe zou komen, hoor! Ik weet het gewoon niet. De laatste maanden, sinds ik geen verkering meer heb, zijn de zondagen erg saai. Ik ga ’s ochtends naar onze bijeenkomsten en de rest van de dag verveel ik me meestal. Een bezoek aan jou zal die verveling doorbreken en dat trekt me wel aan. Dat mag je best weten’.

Ze stond op en zei: ‘Kom we gaan verder, ik denk er nog over na’.
Ze maakten hun route helemaal af en kochten een souvenirtje als aandenken aan het Belgische museum.
‘Peter’, zei ze. ‘Rij jij maar, ik wil nadenken. Goed?’
‘Ja hoor’, zei hij. ‘Wil je wel ergens gaan dineren?’
‘Natuurlijk’, lachte ze, ‘ik begin honger te krijgen van al dat wandelen. Zoek maar een wegrestaurant op tussen Maastricht en Eindhoven’.
Terwijl Peter reed, sloot Loes naast hem haar ogen. Hij keek naar haar. Wat was ze toch een mooie vrouw. Jammer dat ze een Getuige van Jehovah was. Het kon nooit iets méér worden tussen hen dan collega’s van elkaar.
Nooit??? Hij, Peter van Eck, gaf het nu al op? Waar was de doorzetter, die op latere leeftijd was begonnen te studeren en nu één van de meest bekwame en gewaardeerde personeels-functionarissen bij het ministerie van Verkeer en Waterstaat was? Hij had er hard voor moeten studeren en veel obstakels moeten overwinnen. Gaf hij de strijd om Loes nu al op? Een strijd, die nog niet eens begonnen was? Of durfde hij de strijd niet aan, vanwege de negatieve ervaring met een medestudente een aantal jaren geleden?  

Vlak vóór Weert gaf een bord aan dat ze wegrestaurant ‘De Goudreinet’ naderde. Hij besloot er naar toe te rijden. Loes merkte dat hij de grote weg verliet en opende haar ogen.
‘Waar zijn we?’, vroeg ze.
‘Vlakbij een restaurant’, zei hij. ‘Kijk, daar . . ‘.
Ze zag het restaurant, dat herkenbaar was aan een hele grote hoofdletter ‘R’ aan de voorzijde van het restaurant.
Peter parkeerde zijn auto en ze gingen het restaurant binnen. Het was er niet druk. In de eetzaal was slechts één tafel bezet. Loes zocht een vrijstaand tafeltje op en zei: ‘Ik wil eerst wat drinken’.

Nadat een ober hen hun drankjes had gebracht bestelden ze hun diner. Het zag er allemaal voortreffelijk uit en het was lekker.
‘Ik heb een hele mooie dag gehad, Peter’, zei ze, ‘die ik niet gauw vergeten zal. Ik heb veel moois gezien. Nooit geweten dat een openlucht museum zo mooi kon zijn. Het was voor mij een enerverende dag. Ik heb veel indrukken op gedaan. We hebben fijn met elkaar over andere dingen dan ons werk kunnen praten. Ik vond het een geweldig leuk uitstapje’.
‘Ik zal deze dag ook nooit vergeten’, zei Peter. ‘Ik heb een heel andere Loes leren kennen. Een Loes, die plezier kon hebben en vrolijk kon zijn. Een Loes ook, die ik nog verder wil leren kennen, als ze me dat toestaat’.
‘Peter’, zei ze. ‘Jij bent ook heel anders in je vrije tijdskleding dan wanneer je met een stropdas om en in colbert op kantoor rond loopt’.

Ze glimlachte naar hem en zei: ‘Ik heb een pracht van een collega, maar wie ben je écht? Wie is de échte Peter van Eck? Terwijl jij reed, heb ik over je nagedacht. Wat wist ik van je? Je bent een uitstekende personeelsadviseur, waar ik veel, heel veel, van geleerd heb. Als mens waardeer ik je zeer, maar juist van die mens Peter van Eck, weet ik zo weinig. Vandaag en gisteren heb ik kleine stukjes van die mens gezien en wat ik gezien heb, beviel me prima. Ik ga graag met je om. Ik kom morgen bij je op visite’.
Hij legde zijn hand enkele seconden op de hare en zei: ‘Fijn, Loes. Je bent heel hartelijk welkom! Hoe laat kan ik je verwachten?’
‘Zullen twee uur afspreken?’, vroeg ze.
‘Prima’, zei hij. ‘Zal ik je ophalen?’
Ze dacht even na en zei: ‘Dat is goed’.
‘Oké’, zei hij. ‘Ik ben om twee uur bij je’.
‘Peter’, zei ze, ‘ik ben moe. Laten we naar huis gaan’. 

Een uur later stopte hij voor het flatgebouw waar ze haar flatje had en zei: ‘Ik wacht tot je in je flatje bent. Zwaai naar me als je binnen bent’.
Ze glimlachte: ‘Wat ben je bezorgd om me. Dat vind ik fijn’.
Ze stapten uit de auto en Loes kuste hem op z’n wang: ‘Bedankt voor de leuke dag, Peter. Welterusten en tot morgen’.
‘Tot morgen, Loes’, zei hij. ‘Welterusten’.
Terwijl hij haar nakeek liep ze het flatgebouw binnen. Korte tijd later zag hij het licht in haar flatje aangaan. Ze verscheen voor het raam en zwaaide naar hem. Hij zwaaide terug en stapte in zijn auto. Zo lang ze kon, keek Loes de rode achterlichten na.

Plaats een reactie