Regen

Regen

Langzaam zette de trein zich in beweging en met veel gepiep en geknars verliet de trein het station. De rook van het boemeltje verpestte de lucht in de coupé en hij draaide snel het raampje dicht. Druk was het niet, hij zat alleen in het eerste klas rijtuig.
Het werd stilaan donker en hij had moeite zijn ogen open te houden. Het geluid van kletterende regendruppels bracht hem weer volledig tot zijn positieven. Wat regende het hard! De wind drong door de kieren naar binnen.
Nu waren de rapen helemaal gaar! Regen en wind . . . die maakten zijn missie nog gevaarlijker dan die al was. Dit was het weer waarin . . .
Angst overviel hem. Was het niet veiliger om zijn missie maar uit te stellen? Geërgerd schudde hij die gedachte van zich af. Hij naderde zijn doel; nu moest hij doorzetten ondanks het slechte weer.
Hij zou wel flink nat worden want in zijn haast had hij zijn plastic regenjas en paraplu vergeten. Een koffer vol spulletjes had hij bij zich, maar juist niet datgene wat hij straks heel hard nodig had.
Gonzend kwam de omroepinstallatie tot leven en een metaalachtige stem kondigde aan dat het eerstvolgende station Waterfort was. Cynisch bedacht hij dat het deze avond wel een zeer toepasselijke naam voor het dorp was!
Hij stond met tegenzin op, pakte zijn koffer en liep moeizaam door de slingerende trein naar de coupédeuren. Met een luid geknars stopte het boemeltje. Hij opende de deuren en stapte op het door de trein verlichte perron. Lantaarns bleken hier schaars te zijn.
Vanuit de open wijde polder kwam de wind aangieren en vergezeld van een fikse regenbui stortte hij zich op de slecht voorbereide passant. De harde windvlaag en de regen deden hem huiveren. Speurend keek hij rond om enige beschutting te vinden tegen de weerselementen. Het perron lag er erg verlaten bij. Puffend en sissend zette de trein zich weer in beweging.

Duisternis, regen en wind omringden hem en hij kon het andere perron nauwelijks zien. Enige tientallen meters verder zag hij de verlichte rechthoek van een raam. Snel liep hij in die richting en dichterbij komend zag hij dat het een koffiehuis was. Dat stond tenminste in grote letters op de voorgevel. Daar was beschutting te vinden en misschien wonder boven wonder ook hete koffie.
Vloekend worstelde hij zich tegen regen en wind in naar de ingang van het etablissement. De deur ging open en een jonge hond sprong opgetogen de regen in, rende op hem af en verwelkomde hem met een paar dwaze sprongen.
‘Ga uit de weg, rot hond’, siste hij tussen zijn tanden en trachtte het beest een schop te geven. De hond ontweek hem dansend en ging op zoek naar een wat toeschietelijker speelmaatje.
Gramstorig liep hij op de uitnodigend openstaande deur af en betrad het koffiehuis. Met veel lawaai en weinig zelfbeheersing deponeerde hij zijn koffer op een stoel. Niemand nam enige aanstoot aan hem.

Hij keek rond en zag dat hij de enige bezoeker was. Vanuit de keuken achter het buffet kwamen geluiden van het neerzetten van potten en pannen. Hij riep luid: ‘Volk!’.
Een jong meisje kwam uit de keuken en zag hem in zijn verregende pak. Hij riep haar toe: ‘Breng me snel wat koffie’ en ging aan een tafeltje zitten. Zijn kleren plakten koud en nat aan zijn lichaam.
Het meisje bracht hem een kannetje koffie en schonk zonder iets te zeggen een kopje in en begon de kruimels van het tafeltje te vegen.
Hij brandde zijn lippen aan het hete vocht maar allengs voelde hij de warmte in zijn lichaam terugkeren.
‘Waar kan ik hier een hotel vinden?’, vroeg hij het meisje.
‘Ons dorp heeft geen hotel, meneer’, zei ze. ‘Als u wilt kunt u hier in onze logeerkamer overnachten. Er is ook een douche’.
Hij knikte en zei: ‘Graag, dan kan ik tenminste wat droge kleren aantrekken’.
Het meisje haalde de kamersleutel en wees hem de weg. Hij nam een douche en trok droge kleren aan. Zo voelde hij zich weer een ander mens.

Staande voor het raam keek hij naar de overkant van de straat. Hij kon weinig zien vanwege de duisternis en de nog steeds door windvlagen opgejaagde regen. Hier en daar brandden lantaarns en enkele huizen hadden verlichte ramen.
Wat moest hij doen? Zou hij zijn plan doorzetten? Dat was toch wel erg gevaarlijk. Bovendien wist niemand dat hij in Waterfort was en wat hij daar wilde gaan doen. Voor zijn eigen veiligheid was het belangrijk dat hij met iemand ruggespraak hield.
Hij pakte de op het nachtkastje staande telefoon en wilde een hem bekend nummer draaien. Ergernis overspoelde hem toen hij bemerkte dat de telefoon niet werkte. Hij dwong zich tot kalmte, liep naar beneden en zocht het meisje in haar keuken op. Zij vertelde hem dat de telefoon niet werkte omdat vroeger op de avond een omgewaaide boom de bovengrondse telefoondraden had vernield.
Besluiteloos ging hij aan een tafeltje zitten. Wat nu? Hij was zó dicht bij zijn doel. Zijn actie zou een mijlpaal in zijn leven worden; zijn carriëre zou voorspoedig zijn.
Resoluut stond hij op en vroeg het meisje: ‘Kan ik een paraplu van u lenen? Ik moet iemand gaan bezoeken’.
Het meisje keek hem verschrikt aan en stamelde: ‘U moet . . . met dit weer niet . . . niet naar buiten gaan . . . Het is het weer van de weerwolf . . .’.
‘Dat weet ik’, zei hij. ‘Geef me toch maar een paraplu’.
Het meisje gaf hem het gevraagde en fluisterde angstig: ‘Wees toch voorzichtig. De weerwolf is vast en zeker op pad’.
Hij glimlachte haar bemoedigend toe en verliet het veilige koffiehuis. Nauwelijks was hij buiten of de wind beproefde zijn paraplu. Snel maakte hij hem dicht, het regende niet zo hard meer. Hij kon hem nu als wapen gebruiken.

Vlug stapte hij door de verlaten straten. Hij wist waar hij zijn moest; de plattegrond van het dorp had hij goed bestudeerd.
Lantaarnpalen wierpen hun matte licht op het natte asfalt. Plotseling bleef hij staan. Grommende geluiden kwamen uit de duisternis voor hem. Stevig omklemde hij de paraplui en in zijn rechterhand was plotseling een zware revolver verschenen.
Een figuur in een wijde mantel en een capuchon rond het hoofd werd duidelijk zichtbaar in het schijnsel van een lantaarnpaal. Een grote bullterrier liep naast hem. Op een fluitsignaal van de macabere verschijning verdween het monster in de duisternis.
Hij richtte zijn revolver en riep: ‘Stop, roep die hond terug of ik schiet. Je staat onder arrest!’.
Een schelle, korte fluittoon snerpte door de nacht en de hond sprong hem naar de keel. Door het gewicht van het gruwelijke dier en de kracht van de sprong viel hij op de grond. Het ondier zette zijn tanden in de weke keel van zijn slachtoffer. Folterende pijn schoot door zijn lichaam en het bloed spoot uit zijn opengereten keel. Het werd donker voor zijn ogen en de regen spoelde zijn bloed weg. Het fluitje van de figuur in de wijde mantel hoorde hij niet meer. De hond liet zijn prooi los en beide ondieren verdwenen in de opnieuw door de regen beheerste duisternis.

 

Plaats een reactie