Hoofdstuk 2 – Perron 1

Perron 1

De telefoon rinkelde.
Hij schrok op uit zijn hazenslaapje en melde zich: ‘Met Parker’. Een vrouwenstem zei: ‘Met Pauline Carey. Spreek ik met Robert Parker, inspecteur bij de politie in Den Bosch?’
Hij ging rechtop zitten.
‘Ja’, zei hij. ‘Ik was vroeger bij de politie in Den Bosch en ik heet Robert. Het is heel lang geleden dat iemand mij Robert heeft genoemd’.
‘Ik ben ook iemand uit je verleden’, zei ze.
‘Ik heb nooit een Pauline Carey onder mijn kennissen gehad’, zei hij.
‘Je kent me wél’, zei ze. ‘Niet als Pauline Carey, maar wel als Pauline  Proost, ‘PP’, weet je nog?’
Of hij dat nog wist! Pauline Proost, zijn eerste grote liefde. Hij had haar het troetelnaampje ‘PP’ gegeven.
‘Het is heel lang geleden dat we elkaar gezien hebben’, zei ze, ‘maar ik weet zeker dat je mij net zomin vergeten bent als ik jou’.
Hij overwoog de telefoon neer te leggen. Het verleden was voorbij, over en uit. Hij wilde er niet naar terug, maar heel langzaam begon zijn nieuwsgierigheid de overhand te krijgen.

‘Ben je er nog?, vroeg ze.
‘Je hebt mij volledig verrast’, zei hij. ‘Zeker na de manier waarop je aan onze relatie een einde maakte’.
‘Dat was niet bepaald netjes’, zei ze, ‘maar toen moest ik dat doen, dacht ik. Nu denk ik daar heel anders over. Ondanks alles hebben we een heel fijne relatie gehad, waar ik graag aan terug denk’.
‘Waarom heb je mij gebeld?’, vroeg hij.
‘Een jaar geleden’, zei ze, ‘heeft er in de Sint Catharienkerk in Den Bosch een schilderijenroof plaatsgevonden’.
‘Van die schilderijenroof heb ik nog nooit gehoord’, zei hij.
‘Die zaak is stil gehouden, zei ze, ‘omdat de pastoor werd vermoord’.
‘Wacht even’, zei hij. ‘Over de moord op de pastoor heb ik iets gelezen. In de krant stond dat het een uit de hand gelopen ruzie betrof tussen de pastoor en een bezoeker’.
‘Dat was niet waar’, zei ze. ‘Die bezoeker wilde de pastoor juist beschermen tegen de rovers’.
‘Hoe weet jij dat?’, vroeg hij nieuwsgierig.
‘Die bezoeker was de vriend van mijn dochter’, zei ze. ‘Haar vriend, de verdachte, was zwaar gewond en is later in het ziekenhuis overleden. Hij had geen familie en is in zijn dorp begraven. Toen de politie niets meer voor mij kon doen, besloot ik op eigen houtje verder te zoeken naar de moordenaar van mijn aanstaande schoonzoon. Ik wilde een detectivebureau inschakelen en de politie raadde jou aan. Ik heb met mijn dochter gesproken. Wij willen dat jij de moordenaar van haar vriend en van de pastoor opspoort en aan de politie overlevert. Wij willen je ervoor betalen’.

‘Goed’, zei hij, ‘ik neem de zaak aan. Kun je naar mijn kantoor komen?’
‘Dat durf ik niet’, zei ze. ‘Ik heb het gevoel dat ik in de gaten word gehouden. Waarom en door wie weet ik niet’.
‘Daar zullen we bij onze ontmoeting óók over praten’, zei hij. ‘Wanneer en waar zullen we elkaar ontmoeten?’
‘Overmorgen op het Centraal Station in Utrecht’, zei ze.
‘In Utrecht’,  zei hij verbaasd. ‘Waarom niet in Den Bosch?’
‘Ik ga overmorgen voor enkele dagen naar mijn jongere zus in Baarn’, zei ze. ‘Het moet lijken alsof onze ontmoeting toevallig is’.
‘Oké’, zei hij. ‘Waar op het station?’
‘Perron 1’, zei ze. ‘Daar vertrekt de trein naar Baarn. Ter hoogte van de uitgang Leidseveer staat een bankje. Ik zal er om kwart vóór elf zijn’.
‘Dat is goed’, zei hij. ‘Hoe herken ik je?’‘Er zullen vast niet veel vrouwen van rond de vijftig op dat perron en bij dat bankje zijn’, lachte ze. ‘Het kan niet misgaan’.
‘Oké’, zei hij, ‘ik zal er zijn’.
‘Fijn’, zei ze. ‘Ik vind het leuk je na al die jaren eventjes terug te zien en bedankt dat je me wilt helpen’.
‘Ik begin het ook leuk te vinden’, zei hij. ‘Ik ben toch wel nieuwsgierig naar je geworden’.
‘Tot dan’, zei ze en verbrak de verbinding.

Parker besloot naar zijn appartement in Hedikhuizen te gaan. Van werken kwam nu toch niets meer. Hij sloot het dossier waarmee hij bezig was en ruimde zijn bureau op. Even wat drinken in het gezamenlijke restaurant van de kleine bedrijven in het gebouw en dan naar huis. Zijn bedrijfje op de derde verdieping van een kantoren-complex had een spreekkamer, twee werkkamers, een slaapkamer, een keukentje, een toilet en een douche. Dankzij een paar lucratieve zaken die hij als particuliere detective tot een goed einde had gebracht, waren een paar grote bedrijven zijn vaste klanten geworden. Aan één van die klanten had hij zijn huisvesting in het kantoren-complex te danken. Detectivebureau Parker had zich een goede reputatie verworven in Den Bosch.

Twee dagen later was Parker vroeg op het Centraal Station in Utrecht. De klok wees vijf over tien aan. Hij had een paar broodjes en koffie gekocht. Hij besloot op perron 2 op het bankje tegenover het bankje van perron 1 te gaan zitten. Zo kon hij het bankje goed in het oog houden. Tussen de twee perrons reden af en toe treinen, maar het zicht op het bankje op perron 2 werd er nauwelijks door gehinderd. Hij at zijn broodjes en dronk de koffie op.

Om tien over half elf zag hij dat een oudere vrouw met een kleine koffer net de trein naar Baarn miste en op het bankje ging zitten. Zou zij dat zijn? Hij nam een kleine toneelkijker uit zijn zak en keek naar haar. Een hoedje bedekte witte haren, die in kleine krulletjes rond haar hoofd lagen. Ze droeg een bril, net als toen. Ondanks de jaren herkende hij haar. Ze was het! Beelden van vroeger spookten door zijn geest. Hij raakte in verwarring. Was het wel zo verstandig naar haar toe te gaan? De beslissing werd hem ontnomen.Een keurig in het pak zittende man liep naar het bankje toe. Hij richtte zijn kijker op het gezicht van de man. De rand van een hoed verborg een groot gedeelte van het gezicht, maar kon niet de grote wijnvlek verbergen op de zijkant van de hals van de man. De keurig geklede man ging naast haar zitten. Door zijn kijker zag Parker dat ze schrok. De man praatte tegen haar. Ze schudde haar hoofd en maakte afwerende gebaren. Ze wilde van de bank opstaan, maar de man hield haar tegen. Zijn beweging onthulde een kettinkje met een kruisje rond zijn linkerpols.

Parker met zijn toneelkijker zag het alsof hij er bovenop stond. Een op dat moment passerende trein ontnam hem het zicht op de vrouw en de man in het pak. Toen de trein voorbij was, zag hij dat de vrouw alleen op het bankje zat. De man was verdwenen, evenals de koffer van de vrouw. Met haar hoofd op haar borst was de vrouw ineengezakt en hij kreeg het gevoel dat er iets verschrikkelijks gebeurd was. Dat gevoel werd direct bevestigd. Een vrouw op het perron liep op de zittende vrouw af. Ze schudde de vrouw aan haar schouder. Een snerpende gil weerklonk en de zittende vrouw viel zijdelings op het bankje. In een mum van tijd waren de politie en een ziekenauto aanwezig.

Parker zag alles gebeuren. Wat moest hij doen? Moest hij naar de politie op het perron gaan en vertellen wat hij gezien had? Als de man in het nette pak wist dat zij een afspraak had, dan wilde die man beslist weten met wie. Hij zou ongetwijfeld in de buurt zijn om dat te weten te komen. Zou hij dan het volgende slachtoffer zijn? Dat de vrouw dood was, leed geen twijfel en hij wilde niet de volgende dode zijn.Langzaam begon een kille woede zich van hem meester te maken. Wie was de schoft, die zijn vroegere vriendin gedood had? Hij zou hem vinden en haar wreken.

Hij besloot het perron te verlaten en in de stationshal naar de man in het nette pak uit te kijken. Hij wachtte tot er een trein tussen hem en perron 1 reed en ging snel met de roltrap naar boven de stationshal in. Het was er erg druk en hij ging op een plekje staan waar hij een zo goed mogelijk overzicht had over de hal. Hij zou de zaken waar hij mee bezig was voorlopig laten rusten. Er was er niet één bij, die haast had en nu was er een zaak bijgekomen, die hem persoonlijk aanging. Hij zou haar moordenaar vinden, beloofde hij zichzelf.

Lees Verder Hoofdstuk 3 >>>